Tweetaligheid ambtenaren: een dode mus

Op 11 februari 2015 interpelleerde ik de minister van Ambtenarenzaken Steven Vandeput, die beter bekend is als minister van Defensie, over het uitblijven van een regeling voor de functionele tweetaligheid van de managers.

Reeds in 2002 besliste de federale regering dat federale topambtenaren voortaan tweetalig moeten zijn. Vanaf dat moment moeten leidende ambtenaren en managers over een ‘functionele kennis’ van de tweede taal beschikken. Slechts functioneel en niet grondig zoals vroeger, maar dan nog blijft dit tot op heden dode letter wegens de obstructiepolitiek van de Franstaligen. Na twaalf jaar was er nog altijd geen tweetaligheid bij de federale topambtenaren.

De wetsbepaling van 2002 treedt pas in werking als daarvoor een koninklijk besluit wordt uitgevaardigd. De Franstalige ministers hebben zich daar altijd met hand en tand tegen verzet. Dit had uiteraard juridische problemen tot gevolg. Men heeft een tijdelijke oplossing in het leven geroepen. Die tijdelijke maatregel werd ondertussen al elf keer verlengd. Het is dan ook tijd dat men voor een definitieve oplossing zorgt.

In antwoord op mijn interpellatie heeft minister Vandeput gezegd dat het zijn ambitie is om dit nog tijdens deze regeerperiode te realiseren.

Omdat het koninklijk besluit immers al klaar lag en alle adviezen door zijn voorgangers reeds waren ingewonnen – en daar dus niet veel werk meer aan kon zijn -, diende ik dan ook een motie van aanbeveling in waarin wij aan de regering vragen hiervan binnen de maand werk te maken.

Toen deze motie uiteindelijk gestemd werd in de plenaire vergadering van de Kamer, diende Koen Metsu (N-VA) namens zijn fractie alweer een gewone motie in om mijn motie van aanbeveling te kelderen.

Vreemd klinken in dit verband dan ook de woorden van toenmalig Kamerlid en huidig Vlaams minister Ben Weyts toen die in de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van 28 februari 2012 zei ten aanzien van de CD&V-staatssecretaris voor Ambtenarenzaken Hendrik Bogaert: “Wat zitten wij hier eigenlijk te doen? In 2001 is er een wet goedgekeurd door Vlamingen en Franstaligen. Iedereen heeft ze goedgekeurd. Wij zitten tien jaar later nog altijd te wachten op de verplichte tweetaligheid van de topambtenaren, de grote trofee van de Vlamingen. Wat doen wij hier als er wetten worden goedgekeurd die niet worden uitgevoerd?

U moet opnieuw onderhandelen over de uitvoering van de wet. Uw partij had toch een groot punt gemaakt van de realisatie van de beloften die u hebt gedaan? Er is niets van in huis gekomen. Ik heb goed begrepen dat u opnieuw aan het pingelen bent wat betreft het niveau van de taalkennis. U hebt het niveau opnieuw laten zakken. Ontkent u dat? Spreek mij gerust tegen of geef nadere duiding bij de inhoud van uw besluit. Dat was trouwens ook de vraag die ik al bij herhaling gesteld heb. U antwoordt er nog altijd niet op. Ik zal in het parlement een resolutie indienen met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke verplichting inzake de tweetaligheid. Die zal ongetwijfeld door alle Vlaamse collega’s worden gesteund. Zo zal het misschien wat sneller gaan, want als wij op uw uitvoeringsbesluit moeten wachten, dan kan het nog lang duren.”

Sterker nog: op 30 januari 2014 dienden de N-VA-Kamerleden Ben Weyts, Koenraad Degroote, Siegfried Bracke en Jan van Esbroeck een wetsvoorstel[1] in om de verplichte tweetaligheid van topambtenaren te laten ingaan op 1 januari 2015… In hun motivatie lezen we: “De indieners zijn van oordeel dat een verder uitstel van de inwerkingtreding van deze bepaling niet gerechtvaardigd is.”

Bij het ter perse gaan van deze ‘Wetstraatkroniek’ vernamen we dat er toch enig schot in de zaak zou komen door een initiatief van minister Vandeput in de vorm van het lang verwachte koninklijk besluit. De functionele tweetaligheid zou door de minister gezien worden in hetzelfde kader als in 2002: de evaluatie van de ambtenaren. Selor zou instaan voor de ‘examens’. In de ontwikkelde test draait de functionele tweetaligheid rond een evaluatie en dus is die test een simulatie van een evaluatie. Selor zal zo de productieve mondelinge taalvaardigheid testen, een gesprek voeren in de tweede taal en de receptieve schriftelijke kennis beoordelen, een tekst in de tweede taal lezen dus.

Het koninklijk besluit van de minister voert echter een zeer verregaande nivellering en uitholling van de taalwetgeving in door voor de leidende federale ambtenaren die managers zijn geworden, de notie van de functionele tweetaligheid in te voeren. Deze functionele tweetaligheid werd ondertussen zo vaak gedefinieerd en omschreven, dat het een volkomen lege doos is geworden. De grondige en actieve kennis van de tweede landstaal voor leidende ambtenaren inzake alle materies van de dienst, zowel mondeling als schriftelijk, wordt definitief verlaten. Dit zal tot chaotische en onaanvaardbare toestanden leiden waarbij managers hun medewerkers moeten evalueren, met wie zij buiten die evaluatie de andere landstaal niet hoeven te gebruiken in zaken die de dienst aanbelangen. De effectieve en grondige tweetaligheid van de (top)ambtenaren op diensten wordt aldus definitief verlaten ten voordele van de tweetaligheid van de dienst, met alle praktische en organisatorische gevolgen van dien.

Het is misschien goed om ter zake de mening van Karel Van Hoorebeke (VU&ID, de voorloper van de N-VA) bij de eindstemming in de Kamer op 18 april 2002 over het ‘Geheel van het wetsontwerp tot wijziging van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 (nieuw opschrift) (1458/15)’ even in herinnering te brengen:

“Mijnheer de voorzitter, collega’s,
Van bij het begin hebben wij gezegd dat dit een slecht wetsontwerp is, omdat dit het taalevenwicht dat altijd van toepassing is geweest in de administratie, ernstig op de helling zet. Onder druk van de Franstaligen is het wetsontwerp nog slechter geworden. Dat wij ons ernstig zorgen moeten maken, bleek gisteren naar aanleiding van het betoog van de heer Cortois. Vanop de tribune heeft hij de minister van Ambtenarenzaken gevraagd, gesmeekt bijna, om te bevestigen dat de functionele tweetaligheid zoals die vandaag voorligt, niet zou leiden tot een louter passieve kennis van de tweede landstaal. Vandaag hebben wij ook daarvan reeds het bewijs gekregen via het akkoord dat werd gesloten tussen de minister van Ambtenarenzaken en de heer de Donnea. De taalexamens worden altijd maar verder uitgehold. Waarover wij straks zullen stemmen is echt het uithollingswetsontwerp inzake het taalevenwicht dat wij zo lang hebben gekend in dit land en dat dit samenlevingsmodel in stand heeft gehouden. Ik heb het gisterenavond reeds gezegd: ik begrijp de Franstaligen niet. Zij die zo pleiten voor het behoud van dit land, halen op deze manier de fundamenten onderuit en zullen zelf verantwoordelijk zijn voor het uiteenvallen van dit land.”

En ook de Vaste Commissie voor Taaltoezicht – die vandaag weliswaar groen licht geeft voor het koninklijk besluit – stelde in 2002 dat “”een functionele aan het niveau van de betrekking aangepaste tweetaligheid een stap terug is. Dat kennispeil is totaal ontoereikend om personeelsdossiers te behandelen in de andere taal.”

Het is hoe dan ook een pyrrusoverwinning en een gemiste kans. Een communautaire trofee is het zeker niet. Sommigen zijn echt blij met een dode mus.