Waar een klein land groot in kan zijn: de Belgische graaicultuur bij de conferenties van de Internationale Organisatie van de Arbeid

Elk jaar vindt van eind mei tot midden juni in het Zwitserse Genève de Conferentie van de Internationale Organisatie van de Arbeid (IOA of OIT) plaats. Dat overheden en sociale partners daar aanwezig zijn, is een vanzelfsprekendheid. Blijkt echter dat België het wel bijzonder bont maakt in de zending van zijn delegaties.

Dat kan men althans opmaken uit de antwoorden die ik kreeg op een aantal vragen over reizen naar het buitenland in opdracht van de overheid. Blijkt immers dat het bijwonen van deze Conferentie de Belgische belastingbetaler in 2014 niet minder dan 76.024 euro kostte, in 2015 67.748 euro en in 2016 67.621. En zo gaat dat al vele jaren zijn gang.

Dat de kostprijs daarvan zo hoog ligt, heeft veel te maken met de omvang van de delegatie én met het lucratieve leventje dat sommige delegatieleden er blijkbaar op nahouden.

Het kleine België stuurde in 2016 immers niet minder dan 50 delegatieleden naar Genève, waarvan voor 21 leden, althans volgens de gegevens die minister van Werk Kris Peeters beschikbaar stelde, kosten inzake hotel en maaltijden werden terugbetaald. Die omvang staat in schril contrast met veel grotere landen als bijvoorbeeld Duitsland en Groot-Brittannië. Die deden het in 2016 immers met resp. 33 en 23 delegatieleden, of ongeveer de helft minder dan België.

De afvaardigingen bestaan uit drie groepen: afgevaardigden van de overheid, van de werkgevers en van de werknemers, de vakbonden dus. Zowel in de eerste als in de derde categorie zijn de verschillen opmerkelijk als men vergelijkt met andere landen. Daar waar België 22 vakbondsbonzen stuurde, deed Groot-Brittannië het met 7 dergelijke bonzen en Duitsland met 9. De Belgische gouvernementele delegatie bestond dan weer uit 22 leden; die van Groot-Brittannië uit 11 en die van Duitsland uit 17.

Als dergelijke veel grotere landen dan België het met veel minder vertegenwoordigers kunnen stellen, dan zie ik niet in waarom dit land dat ook niet zou kunnen. Deze gang van zaken ruikt dan ook erg naar een uitwas van de graaicultuur: 14 dagen naar Genève gaan, af en toe vergaderen en daarnaast de bloemetjes buiten zetten. Vooral de vakbondsbonzen lijken in dat laatste gespecialiseerd te zijn. Als ik zie dat de Marc Leemansen, de Luc Cortebeecks en hun socialistische en liberale collega’s, maar ook de vertegenwoordigers van de werkgevers, voor die 14 dagen ongeveer 4.500 euro per persoon kosten, terwijl ambtenaren het in dezelfde periode met 2.600 euro kunnen doen, wat nog een pak geld is, dan stel ik mij daar ernstige vragen bij. Bovendien stel ik mij de vraag waarom het de belastingbetaler is die moet opdraaien voor deze reizen en verblijven van de sociale partners. Krijgen die al niet genoeg subsidies om dit zelf te bekostigen?

Ik zal minister van Werk Kris Peeters hierover dan ook verder ondervragen. De Belgische delegatie moet een stuk kleiner zijn én het in deze tijden van besparingen een heel pak soberder kunnen doen.