Vandaag was er in het vragenuurtje in De Kamer debat over de mislukte aanslag in Brussel centraal.
Hier kan u mijn tussenkomst bekijken.
Hier kan u het verslag van het volledige debat lezen.
Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het heeft geen haar gescheeld of de plenaire vergadering vandaag was begonnen met een minuut stilte voor slachtoffers van islamterreur. Dat zou dan op korte tijd reeds de zestiende keer geweest zijn.
Maar deze keer hebben wij veel geluk gehad. Wij hebben geluk gehad, omdat de Marokkaan Oussama Zariouh uit Molenbeek een amateur bleek te zijn. Wij hebben vooral geluk gehad, omdat zijn spijkerbom niet meteen volledig ontplofte. Of hij door zijn mislukte aanslag kans maakt op 72 maagden, is geen zekerheid, maar het is wel een zekerheid dat hij dankzij de linkse partijen hier achter mij geen enkele kans maakte op 72 uur aanhouding.
Ja, de militairen hebben erger voorkomen. Een woord van dank aan al die koelbloedige professionele veiligheidsmensen, die elke dag opnieuw hun leven riskeren om het onze te beschermen, is vandaag meer dan op zijn plaats.
Collega’s, de vraag is niet of die militairen op straat horen vandaag of niet. Uiteraard zijn ze nodig. De vraag is echter waarom ze nodig zijn. Welk regeringsbeleid zorgt ervoor dat onze militairen dat extra risico moeten lopen?
Dat is een beleid van open grenzen en van faciliteren van islamisering. Misschien kunt u zich eens afvragen of het niet door een heel andere immigratiepolitiek is dat het dreigingsniveau in landen als Polen, Tsjechië en Hongarije tot op vandaag op niveau 0 gehandhaafd blijft.
Mijnheer de minister, ik kom tot mijn vragen. Ik krijg graag een stand van zaken van uw opkuis van Molenbeek, waar duidelijk nog veel werk is. Hoe is het trouwens mogelijk dat de dader van de aanslag – en ik weiger om het zoals u doet een “incident” te noemen, het was wel degelijk een aanslag -, die IS-sympathisant, bij geen enkele dienst bekend was?
Hij was bevriend met salafistische predikers; hij had al enkele aanvaringen gehad met het gerecht en hij was al jarenlang actief op sociale media om daar haatpredikers en jihadaanslagen te verheerlijken. Zelfs de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in januari 2015 was voor hem onderwerp van spot.
Ten slotte, meneer de minister, wanneer zult u de oorzaken van de terroristische dreigingen erkennen? Zolang u niet durft te benoemen dat wij in oorlog zijn met de radicale islam, zult u ook niet de juiste maatregelen om dat islamterrorisme uit dit land te bannen.
…
Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord maar ik heb toch enkele elementen van repliek. Ten eerste hebt u al langer dan tien maanden de tijd gehad om scheefgetrokken situaties recht te trekken. U had al drie jaar om daar werk van te maken.
Ten tweede, ik heb u gevraagd hoe het zit met de screening op internet. Hoe komt het dat die jihadist jarenlang via Facebook sympathie heeft kunnen tonen voor jihadterreur? Ik heb daar geen antwoord op gekregen.
Ten derde, ik ben tevreden dat iedereen er ondertussen van overtuigd is dat de militairen op straat broodnodig zijn. Collega’s, besef echter dat die bij gelijkblijvend laks justitiebeleid, bij gelijkblijvend beleid inzake migratie, inzake islamisering en inzake asiel helaas ook nodig zullen blijven. Men mag het probleem immers niet zomaar veralgemenen. Collega Verherstraeten verwees naar Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, waar men met dezelfde problemen kampt. Dat klopt, maar niet heel Europa heeft er last van. Het zijn alleen de landen met heel veel moslimimmigratie. Ik heb daarjuist al verwezen naar Hongarije, naar Polen, naar Tsjechië, waar dat blijkbaar niet het geval is dankzij een ander immigratiebeleid.
Men legt er de klemtoon op dat het een eenzaat is, die alleen handelde, de zogenaamde lone wolf. Ondertussen zijn al die lone wolves samen wel al een heel grote roedel geworden. Ze hebben allemaal dezelfde inspiratie. Dat is het grote probleem. Daarmee rond ik af, mijnheer de voorzitter. Men durft het probleem niet bij naam te noemen. Ook u gebruikt de term “radicalisering”, alsof we evengoed een probleem zouden kunnen hebben met radicaliserende boeddhisten. Mijnheer de minister, het woekerende moslimfundamentalisme moet met wortel en tak verwijderd worden. Daar moet u werk van maken.
Tot slot, collega Dewael heeft er daarjuist naar verwezen dat we niet moeten inboeten op ons dagelijks leven. Ik ga daar volledig mee akkoord; terroristen mogen onze agenda niet bepalen. Tegelijk verwerp ik de boodschap die sommigen geven, namelijk dat we er maar mee moeten leren leven. Terrorisme is niet normaal, het vereist een kordate aanpak; het vereist een andere aanpak.