Alles voor een bord Belgische linzensoep?

Op Doorbraak.be en op Splits.be verscheen onderstaande column van mijn hand:

 

Taalwetgeving is van openbare orde, maar men laat de toepassing op haar beloop.

Ik ontwaar telkens weer opnieuw een mantra-achtig vast patroon als het om de toepassing van de taalwetgeving in Brussel gaat:

  1. Er bestaat een taalwet op papier.
  2. Tal van Brusselse instellingen houden er geen rekening mee.
  3. Er worden klachten ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.
  4. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht geeft adviezen aan de overtredende instellingen.
  5. De toestand blijft zoals hij is.
  6. De VCT is niet bij machte om de toepassing van de taalwet af te dwingen.
  7. De bevoegde minister geeft niet thuis en kijkt de andere kant op.
  8. Het parlement neemt geen initiatief om de taalwet te doen afdwingen.
  9. Er bestaat een taalwet op papier. (= herhaling van punt 1)

Herhaaldelijk heb ik de minister van Binnenlandse Zaken geconfronteerd met blijvende wantoestanden. Het niet-naleven van de taalwetgeving is een oud zeer, vooral in Brussel. Sinds juni 2014 behandelde de Vaste Commissie Taaltoezicht (VCT) 100 klachten over inbreuken van de taalwetgeving door de gemeenten in het Brussels Gewest. 96 hiervan waren gegrond. De federale minister van Binnenlandse Zaken (N-VA’er en ex-Vlaamse Beweger Jan Jambon) zou daar op zijn strepen kunnen staan. Hij verklaart zich echter onbevoegd en schuift het af op de Brusselse regering, wat onzinnig is, want de taalwetgeving in Brussel is nog altijd federale materie.

Wat hij bijvoorbeeld wel zou kunnen doen, is een ambtelijke werkgroep samenroepen en met de opdracht belasten de problematiek van de niet-toepassing van de taalwet in Brussel-Hoofdstad te bestuderen en binnen een termijn van zes maanden voorstellen te laten formuleren die ertoe strekken de huidige bepalingen van de taalwet in bestuurszaken met betrekking tot Brussel-Hoofdstad voortaan correct te doen toepassen.

Wat hij ook zou kunnen doen, is wettelijke initiatieven nemen om de afdwingbaarheid van de taalwetgeving te regelen.

Hoe zit de vork in de steel?

In het verlengde van de uitwerking van de taalwetgeving in bestuurszaken in 1963, werd de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (verder: VCT) opgericht, die tot taak kreeg om te waken over de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966. Daarbij werd de VCT opgevat als een adviesorgaan. Zij kon bijgevolg enkel adviezen uitvaardigen die, zoals bekend juridisch geen enkel dwingend karakter hebben voor overheden die overtredingen begaan inzake de taalwetgeving in bestuurszaken. Het gevolg was en is dat vooral Brusselse overheden, bij gebrek aan haalbare sanctioneringmechanismen, massaal en volkomen ongestraft de taalwetgeving in bestuurszaken ten nadele van de Brusselse Vlamingen overtraden en nog steeds overtreden, en dit ondanks het feit dat de taalwetgeving van openbare orde is. Eenzelfde vaststelling kan men doen in tal van rand- en taalgrensgemeenten.

In het kader van de Sint-Michielsakkoorden werd voor de problematiek inzake de weigering van Brusselse instellingen om de taalwetgeving na te leven een uitweg voorzien. Bij de wet van 16 juli 1993 werd aan de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 onder meer een § 8 toegevoegd aan artikel 61, dat er onder meer toe strekt subrogatierecht (indeplaatsstelling) te verlenen aan de VCT. Hierdoor beschikt de VCT sinds 1 januari 1995 in een beperkt aantal taalwetsovertredingen door Brusselse overheden over de mogelijkheid om zelf de nietigheid van onwettige handelingen of documenten vast te stellen. Tevens kan zij zich vervolgens ‘in de plaats stellen’ van de overheid die de taalwet weigert toe te passen. Concreet betekent dit dat de VCT op taalkundig gebied zelf uitvoert wat de overtredende overheid weigert te doen, en dit op kosten van deze overheid. De VCT zou bijvoorbeeld: zelf in de plaats van een onwillige Brusselse overheidsdienst een document kunnen laten drukken en verspreiden, dat conform de bepalingen van de taalwet in bestuurszaken is opgesteld; zelf akten kunnen opstellen; zelf een Nederlandstalige loketbediende voor een gemeente kunnen aanwerven, die weigert dit zelf te doen enzovoort. De VCT kan in deze gevallen dus zelf optreden als een administratieve overheid, zodat haar handelingen een dwingend en bindend karakter hebben.

De toepassing van deze procedure is echter wel aan de volgende beperkingen gebonden:

• Ten eerste is deze procedure toepasbaar voor klachten die afkomstig zijn van klagers die woonachtig zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

• De klachten moeten ingediend zijn door privépersonen.

• Bovendien moeten deze particulieren een belang hebben bij de zaak die zij aanklagen.

• Ook kan zij enkel worden toegepast voor klachten betreffende het taalgebruik door de Brusselse administratieve overheden ten opzichte van particulieren en het publiek. Deze klachten moeten betrekking hebben op de volgende zeven gevallen:

1. de berichten, mededelingen en formulieren die voor het publiek bestemd zijn, met inbegrip van de bekendmakingen die betrekking hebben op de burgerlijke stand;

2. de berichten en mededelingen die voor de toeristen bestemd zijn;

3. de betrekkingen met de particulieren, met inbegrip van de antwoorden aan de particulieren;

4. de akten die de particulieren betreffen, met inbegrip van hun gewaarmerkte vertaling;

5. de aan particulieren uit te reiken getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen, met inbegrip van hun gewaarmerkte vertaling;

6. de diploma’s, studieattesten en studiegetuigschriften, en

7. de bekendmaking van koninklijke en ministeriële besluiten.

• Ten slotte bestaat er een verjaringstermijn van vijf jaar. Wanneer de VCT een dergelijke klacht heeft ontvangen, heeft zij volgens de wet 45 dagen om een advies uit te brengen. In haar advies kan de VCT de overtredende overheid vragen om, binnen een door de VCT bepaalde termijn, de nietigheid van de aangevochten handeling of het document vast te stellen. Weigert de overheid hierop in te gaan binnen de door de VCT vastgestelde termijn, dan kan de VCT deze handeling zelf op kosten van deze overheid uitvoeren. Deze bepalingen zijn echter zeer vrijblijvend. Alhoewel de VCT met deze nieuwe wetsbepaling sinds 1 januari 1995 over dwingende middelen beschikt om de taalwetgeving te doen toepassen, blijkt in de praktijk dat de VCT weigert om van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Een simpele oplossing

De afgelopen twintig jaar werden door talrijke burgers immers vele tientallen klachten ingediend bij de VCT tegen Brusselse overheden die herhaaldelijk, moedwillig en blijvend de taalwetgeving en de adviezen van de VCT negeren, waarbij door deze klagers uitdrukkelijk aan de VCT werd gevraagd om gebruik te maken van haar subrogatierecht. In geen enkel geval heeft de VCT hiervan tot nog toe gebruikgemaakt. Daarbij komt dat de VCT in haar adviezen ter zake nooit enige verantwoording heeft gegeven waarom dit niet gebeurde. Daardoor bleven de klagers volledig in het ongewisse. Uiteraard speelt ook het vrijblijvende werkwoord “kan” in de interpretatie van de wetgeving hierin een belangrijke rol. Uit de praktijk blijkt bijgevolg dat het ingevoerde subrogatierecht een dode letter is gebleven, zelfs voor de meest eenvoudige taalwetovertredingen. De oorzaak hiervan moet in hoofdzaak worden gezocht in de communautaire en partijpolitieke samenstelling van de VCT, die een efficiënte en juridisch correcte werking, zoals deze in een democratische rechtsstaat mag worden verwacht, volkomen onmogelijk maakt. Teneinde de taalbelangen van de Brusselse Vlamingen veilig te stellen, komt het er dus in de eerste plaats op aan de werking van de VCT te versterken door het vrijblijvende karakter van sommige bepalingen te vervangen door dwingende bepalingen.

Ik diende in die zin reeds een heel eenvoudig en niet ingewikkeld wetsvoorstel in, waarin ik voorstelde om slechts één woord te wijzigen in de bestaande wetgeving:

Huidige tekst: Indien de betrokken overheid binnen de door de Commissie gestelde termijn de aanmaning niet in acht heeft genomen, KAN de Commissie in plaats van de in gebreke gebleven overheid alle maatregelen nemen die nodig zijn om de naleving van bepalingen van deze gecoördineerde wetten of van de koninklijke besluiten die ermee in verband staan te verzekeren.

Mijn tekst: Indien de betrokken overheid binnen de door de Commissie gestelde termijn de aanmaning niet in acht heeft genomen, ZAL de Commissie in plaats van de in gebreke gebleven overheid alle maatregelen nemen die nodig zijn om de naleving van bepalingen van deze gecoördineerde wetten of van de koninklijke besluiten die ermee in verband staan te verzekeren. 

Meer moet dat toch niet zijn?! 

Nood aan een wettelijk initiatief

Maar ook bij sommige N-VA’ers is de tolerantiegrens klaarblijkelijk bereikt aangaande de taalwet overtredingen in Brussel. Kamerlid Brecht Vermeulen stelde recent: “Dat een klacht als gegrond wordt beoordeeld, betekent niet dat er een administratief vervolg komt. Hierdoor wordt de taalwetgeving in Brussel dode letter. Ik pleit dan ook voor een systematische vervolging van inbreuken op de taalwetgeving.” Eindelijk, zou men denken. “Maar”, zo voegt hij eraan toe, “het is aan de gewesten om hier actie te ondernemen, want de minister van Binnenlandse Zaken is louter bevoegd voor de taalwet zelf, niet voor de controle hierop.” En daarin vergist hij zich. De taalwetgeving op bestuurszaken is een wetgeving die in het federale parlement wordt gestemd en desgevallend gewijzigd. Als daarin dwingend wordt gemaakt dat de VCT MOET optreden en gebruik MOET maken van het subrogatierecht, dan is dat zo. Omdat hij toch maar al te goed weet dat het door de Franstaligen gedomineerd Brussel Hoofdstedelijk Gewest nooit iets zal ondernemen, is het dan ook zaak dat het federale parlement een initiatief neemt, en dan nog liefst op aangeven van de minister van Binnenlandse Zaken. Alleen dan kan er schot komen in de zaak.

Ik zal er dan ook op blijven aandringen dat N-VA méér moet doen, nu zij vanuit de Vlaamse en federale regeringen de kans heeft om een breekijzer te zetten in de halsstarrigheid van de Vlaamse onverschilligen en de Franstalige hardleersen. Als de communautaire stilstand niet doorbroken wordt en omgezet wordt in het doen zegevieren van recht en rechtvaardigheid voor de Vlaamse minderheden in Brussel en de Rand, dan heeft N-VA haar historische plicht verkwanseld voor een bord Belgische linzensoep en zullen we op dat vlak nooit nog een millimeter winst kunnen boeken. En zullen de Vlamingen in hun eigen hoofdstad als tweederangsburgers blijven behandeld worden.

Het is dan ook niet meer dan logisch dat ik alles in het werk zal blijven stellen om ten aanzien van de Vlamingen en de actieve Vlaamse Beweging die historische verantwoordelijkheid van een grote Vlaamse partij tegen het licht te blijven houden. Ik blijf alvast op de barricaden staan.